• hand·kof·fer
enkelvoud meervoud
naamwoord handkoffer handkoffers
verkleinwoord handkoffertje handkoffertjes

de handkofferm

  1. kleine koffer die als handbagage kan worden meegenomen
    • Op 1 februari 2003 spatte de in de dampkring afdalende Columbia uiteen. Zeven maanden later stelde een onderzoekscommissie de oorzaak vast: tijdens de lancering was een stuk isolatieschuim ter grootte van een handkoffer van de brandstoftank losgekomen, en had een gat geslagen in het koolstofcomposietpaneel op de linkervleugelrand. Bij terugkeer in de dampkring stroomde er gloeiend heet gas de vleugel in; aluminium steunbalken smolten en de vleugel brak af. Binnen seconden brak de Shuttle in stukken. [2] 
    • Gigantische hutkoffers, tapijttassen, handkoffers en reistassen op wieltjes. Tassenmuseum Hendrikje in Amsterdam laat met de expositie Welkom aan boord de geschiedenis van het reizen zien en de ontwikkeling van koffers en tassen. De tentoongestelde exemplaren stammen vanuit 1850 tot nu. [3] 
    • IK GELOOF dat hij eerlijk genoeg is, maar voor de rest moeten we voortdurend op ons goed passen. De eerste dag was het sleuteltjen weg van Mr. Ziegelaars handkoffer, na lang zoeken (ander halven dag) bracht de kamermeid er de helft van en kreeg een Doll voor de vondst; maar met die helft kon het koffertje niet open. [4] 
95 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]