Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toi·let·tas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord toilettas toilettassen
verkleinwoord toilettasje toilettasjes

Zelfstandig naamwoord

de toilettasv / m

  1. (huishouden) kleine tas om toiletartikelen in te bewaren
    • In mijn toilettas zat ook nog een andere shampoo, van het merk Dove.[1] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen