Nederlands

 
dasknoop
Uitspraak
Woordafbreking
  • das·knoop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dasknoop dasknopen
verkleinwoord dasknoopje dasknoopjes

Zelfstandig naamwoord

dasknoop m [1]

  1. knoop waarmee een stropdas vastzit rond de hals
     Met water gekamd of gepommadeerd, om het even wat, maar geen haartje zat verkeerd, een perfecte dasknoop, de blik visionair schuin omhoog naar de hemel gericht en de armen over elkaar.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044645149