• strop·das
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘hoge, nauw om de hals sluitende das’ voor het eerst aangetroffen in 1733 [1]
  • samenstelling van  strop  en  das  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord stropdas stropdassen
verkleinwoord stropdasje stropdasjes

de stropdasm

  1. (kleding) lange, smalle reep stof die onder de kraag van het overhemd wordt vastgeknoopt en waarin een sierknoop gelegd wordt
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]