terminal

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ter·mi·nal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘eindstation’ voor het eerst aangetroffen in 1973 [1]
  • van Engels terminal [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord terminal terminals
verkleinwoord terminaltje terminaltjes

Zelfstandig naamwoord

terminal m

  1. (informatica) een apparaat waarmee een computer op afstand interactief te bedienen is
  2. (transport) distributie- of transportknooppunt, zoals een overslagterrein bij een haven of een overstapknooppunt
  3. (verkeer) de ruimte op een vliegveld of in een haven waar passagiers aankomen en vertrekken
Hyponiemen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
terminal terminals

Zelfstandig naamwoord

terminal

  1. (elektronica) contactpunt


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • ter·mi·nal
enkelvoud meervoud
terminal terminales

Zelfstandig naamwoord

terminal v

  1. (scheepvaart), (luchtvaart) terminus, eindstation, eindhalte
  2. eindpunt
Verwante begrippen
  enkelvoud meervoud
mannelijk terminal terminales
vrouwelijk terminal terminales

Bijvoeglijk naamwoord

terminal

  1. laatste, eind, slot

Verwijzingen