terminaal
- ter·mi·naal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eind-’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
- afgeleid van het Latijnse terminus (grens, einde) met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | terminaal | terminaler | terminaalst |
verbogen | terminale | terminalere | terminaalste |
partitief | terminaals | terminalers | - |
terminaal
- (medisch) in het eindstadium
- Het woord terminaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "terminaal" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "terminaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ terminaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be