• ter·mi·naal
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eind-’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
  • afgeleid van het Latijnse terminus (grens, einde) met het achtervoegsel -aal [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen terminaal terminaler terminaalst
verbogen terminale terminalere terminaalste
partitief terminaals terminalers -

terminaal

  1. (medisch) in het eindstadium
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]