• eu·tha·na·sie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het bespoedigen van de dood bij ongeneeslijk zieken’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • van het Oudgriekse ευ 'eu' (goede) en θάνατος 'thanatos' (dood) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord euthanasie -
verkleinwoord - -

de euthanasiev [3]

  1. het leven van een patiënt op een waardige wijze beëindigen met medicijnen, op verzoek van de patiënt en uitgevoerd door een arts. Als aan de wettelijke eisen is voldaan is euthanasie in Nederland niet strafbaar.
    • Ze heeft haar wens voor euthanasie nooit op schrift gesteld. 
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]