• goed
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen goedbeterbest
verbogen goede
goeie
beterebeste
partitief goedsbeters-

goed

  1. kwaliteit bezittend, aan verwachtingen voldoend
    • Wat een goed stuk om te lezen! 
     Langzaam kreeg ik door hoe ik ze het beste kon gebruiken en merkte ik dat ze mijn knieën vooral bergafwaarts ondersteunden.[7]
     Hoog niveau: Voorzitter Bob Hoogendoorn van het Koninklijk Nederlands Geologisch-Mijnbouwkundig Genootschap (KNGMG) valt hem bij. "Er is echt geen werkloze afgestudeerde op dit moment. Er is enorm veel vraag naar." Bovendien is de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek aan de VU van wereldniveau, benadrukt hij. Niet goedkoop weliswaar, mede door het veldwerk, maar wel erg goed.[8]
  2. eerlijk en vriendelijk
    • Hij was altijd goed voor ons. 

goed

  1. op goede wijze
    • Goed gedaan! 
     Ik kon niet alles goed volgen, maar het monotone geluid van stemmen om mij heen voelde veilig en vertrouwd.[7]
  2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
    • goedvinden: hij vond het goed. 
     Want het was goed hier, om niet te zeggen perfect, en ik zag geen reden waarom ik hier niet net zo lang zou kunnen blijven tot ik wist waar ik naartoe moest gaan.[9]
  3. in hoge mate (vaak pejoratief)
    • Het is goed mis in Nederland. 
    • Mijn dag is goed verpest. 
  4. makkelijk, duidelijk
     De ambities van China zijn torenhoog. Dat is goed te merken tijdens een van de grootste autobeurzen in het land. Automerken proberen daar met de nieuwste gadgets consumenten te overtuigen voor hun auto te kiezen. Tom van Dillen van Greenkern, consultant in de auto-industrie, is op de autobeurs in Shanghai. Hij merkt vooral topdrukte wanneer de Chinese automerken nieuwe auto's presenteren.[10]
  • goed in de slappe was zitten
rijk zijn
  • goed uit de verf komen
zich op een gunstige manier kunnen vertonen
  • goed van de tongriem gesneden
welbespraakt
  • net zo goed
evenzeer
  • niet goed snik zijn
gek zijn (van een persoon)
  • zo goed als
bijna
Ik ben zo goed als klaar met mijn scriptie.

hetgoedo

  1. iets concreets of abstracts dat men in bezit kan hebben
  2. (juridisch) alle zaken en alle vermogensrechten (volgens de definitie van 3:1 BW)
    • Gezondheid is een groot goed. 
  • goed en bloed offeren voor
alles overhebben voor
  • have en goed (verliezen)
alles wat je hebt (verliezen)
  • gestolen goed gedijt niet
gestolen zaken brengen nooit voordeel
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[11]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 1 2 goed op website: Etymologiebank.nl
  3. "goed" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  5. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  6. Oudnederlands Woordenboek
  7. 1 2
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  8. Bronlink geraadpleegd op 6 mei 2025 Weblink bron
    Sven Schaap
    “Werkveld luidt noodklok op actiedag tegen verdwijnen aardwetenschappen VU” (6 mei 2025), NOS
  9. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 18
  10. Bronlink geraadpleegd op 24 april 2025 Weblink bron
    Aïda Brands
    “Chinese elektrische auto's booming in Europa ondanks heffingen” (24 april 2025), NOS
  11. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  • Afgeleid van het Nederlandse goed

goed

  1. goed; kwaliteit bezittend
  • Afgeleid van het Middelnederlandse goet

goed

  1. goed; kwaliteit bezittend