Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • steen·goed
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen steengoed
verbogen steengoede

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord

steengoed

  1. heel erg goed, buitengewoon goed
    • - Maar dirigeren is een metier van hersenkracht, gevoelsrijkdom, overwicht en charisma. Een jong iemand kan er talent voor hebben, sterker nog: er steengoed in zijn. Maar jong zijn heeft geen meerwaarde. Wat helpen kracht en dadendrang als je een podium vol hoogopgeleide en kritische musici moet motiveren mee te gaan in juist jóúw visie? Niets. Het gaat om het op- en onderbouwen van die visie. Om ervaring, kennis, een haarfijne sociale antenne. [4] 
Synoniemen
enkelvoud meervoud
naamwoord steengoed steengoederen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het steengoedo

  1. keramiek van gresklei gebakken op een temperatuur van meer dan 1200 graden Celsius
    • - Hij kan vermoedelijk genieten van het poëtische Japanse steengoed van kunsthandel Aalderink, van het stormachtige zeegezicht van Hendrick Cornelisz Vroom bij kunsthandel P. de Boer, of het delicate Delfts Blauw bij Aronson. Maar tussen die stands zal hij zich verbazen over heel wat hedendaagse kunst die hij niet kent van bezoeken aan het Stedelijk of Boijmans. [5] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen