Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • su·per·goed
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen supergoed
verbogen supergoede
partitief supergoeds

Bijvoeglijk naamwoord

supergoed

  1. heel erg goed
    • Klaver wist van haar sollicitatie, maar wist ook dat het geen gelopen race zou zijn. Toen hij de uitslag van de stemming in de raad hoorde, belde hij haar direct. 'Waanzinnig, waan-zinnig! Fantastisch, supergoed gedaan', aldus Klaver. [1] 
    • ,,In de regen ging het echt supergoed’’, erkende Verstappen. ,,Ik zat de hele tijd al achter Rosberg, maar kwam hem met al die spray niet zo goed voorbij, omdat ik het niet goed kon zien. Toen dat eenmaal wat minder was, was ik er ook gelijk langs’’, aldus de Limburger, die zijn derde plaats nog in een tweede plaats zag veranderen. ,,Het maximale resultaat.’’ [2] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen