kerkgoed
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kerkgoed (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkɛrəkˌxut / (2 of 3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈkɛrk.χut/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈkɛrk.ɣut/
Woordafbreking
- kerk·goed
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kerk en goed (als in goederen)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerkgoed | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het kerkgoed o
- (religie) eigendommen van een kerkgemeenschap
- Moet de inventaris van het kerkgoed mee naar de belastingdienst?
Vertalingen
1. eigendommen van een kerkgemeenschap
Gangbaarheid
- Het woord 'kerkgoed' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.