Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kerk·goed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerkgoed
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het kerkgoedo

  1. (religie) eigendommen van een kerkgemeenschap
    • Moet de inventaris van het kerkgoed mee naar de belastingdienst? 
Vertalingen

Gangbaarheid