goedmaken
- goed·ma·ken
- samenstelling van goed en maken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
goedmaken |
maakte goed |
goedgemaakt |
zwak -t | volledig |
goedmaken
- overgankelijk een oorzaak van wrevel of onvrede wegnemen
- Ze hebben het gelukkig weer goedgemaakt.
- overgankelijk financieel compensatie aanbieden
- Ik zal het je goedmaken. Wat dacht je van 10% van de opbrengst?
- Het woord goedmaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "goedmaken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be