maakte goed
- Geluid: maakte goed (hulp, bestand)
- maak·te goed
vervoeging van |
---|
goedmaken |
maakte goed
- enkelvoud verleden tijd van goedmaken
- Ik maakte goed.
- Jij maakte goed.
- Hij, zij, het maakte goed.
- Ik maakte goed.
- Het woord maakte goed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.