Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bed·den·goed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beddengoed
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het beddengoedo

  1. het textiel dat op een bed gebruikt wordt
    • Laken, sloop en deken zijn de belangrijkste onderdelen van beddengoed. 
     Dagelijks werd het beddengoed verwisseld en maakten de interieurverzorgsters de kamers schoon.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen