goedkoop
- goed·koop
- In de betekenis van ‘niet duur’ voor het eerst aangetroffen in 1390 [1]
- samenstelling van goed en koop [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | goedkoop | goedkoper | goedkoopst |
verbogen | goedkope | goedkopere | goedkoopste |
partitief | goedkoops | goedkopers | - |
goedkoop
- (handel) laag in prijs
- Een goedkoop hotel.
- ▸ Door alle abonnementen op te zeggen konden we overal een goedkopere aanbieder voor zoeken.[3]
- (figuurlijk), (pejoratief) eenvoudig en/of slecht bedacht
- Een goedkope leugen.
- Een ontzettend goedkope truc.
- [2] doorzichtig
- [1] spotgoedkoop
- [1]: Goedkoop is duurkoop.
Iets dat weinig kost, is vaak ook van lage kwaliteit
- [1]: In de aanbieding
Tijdelijk goedkoop
1. laag in prijs
|
|
- Het woord goedkoop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "goedkoop" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "goedkoop" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ goedkoop op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be