• goed·koop
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen goedkoop goedkoper goedkoopst
verbogen goedkope goedkopere goedkoopste
partitief goedkoops goedkopers -

goedkoop

  1. (handel) laag in prijs
    • Een goedkoop hotel. 
     Door alle abonnementen op te zeggen konden we overal een goedkopere aanbieder voor zoeken.[3]
  2. (figuurlijk), (pejoratief) eenvoudig en/of slecht bedacht
    • Een goedkope leugen. 
    • Een ontzettend goedkope truc. 
  • [1]: Goedkoop is duurkoop.
Iets dat weinig kost, is vaak ook van lage kwaliteit
Tijdelijk goedkoop
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]