gemeengoed
- Geluid: gemeengoed (hulp, bestand)
- IPA: / ɣemeŋˈɣut / (3 lettergrepen)
- ge·meen·goed
- samenstelling van gemeen bn "van iedereen" en goed zn "bezit"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gemeengoed | |
verkleinwoord |
het gemeengoed o
- (figuurlijk) iets dat iedereen heeft, doet of vindt
- Dat we iets aan het broeikaseffect moeten doen is gemeengoed, er daadwerkelijk iets aan doen veel minder
- ▸ In de mediterrane culturen wordt een glas wijn bij de maaltijd tot de essentiële zaken gerekend. In Noord-Europa is dat de laatste decennia gemeengoed geworden.[1]
- ▸ Want vele godsdienstige en Christelijke waarheden zijn onder de volken van Christelijken naam, als het gemeengoed van allen geworden.[2]
- (verouderd) wat toebehoort aan alle mensen uit een samenleving gezamenlijk
- [1] gemeenplaats
2. wat toebehoort aan alle mensen uit een samenleving gezamenlijk
- Het woord gemeengoed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gemeengoed" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Weblink bron Louise Fresco“Essentieel is niet een vaste eigenschap” (28 december 2020) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron H.J. Spijker“De ware eenheid der Christelijke Kerk : leerrede over Johannes XVII: vs. 20, 21”, 2e druk (1848), Johannes Muller, Amsterdam, p. 20
- ↑ Weblink bron Johan Michael DautzenbergDe twee broeders in: Het Taelverbond., jrg. 5 deel 6 nr. 3 (februari 1850), J.C. Buschmann, Antwerpen, p. 273
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be