• goed·gun·stig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen goedgunstig goedgunstiger goedgunstigst
verbogen goedgunstige goedgunstigere goedgunstigste
partitief goedgunstigs goedgunstigers -

goedgunstig

  1. dat die persoon het beste wordt gegund
    • De leraar was de ijverige leerling goedgunstig gezind en gaf hem een 8. 
84 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be