• on·roe·rend goed
enkelvoud meervoud
naamwoord onroerend goed onroerende goederen
verkleinwoord onroerend goedje onroerende goedjes

het onroerend goedo

  1. (juridisch) goed dat niet eenvoudig verplaatst kan worden, zoals de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, als mede de opstallen die duurzaam met de grond zijn verenigd
    • Het onroerend goed werd tegen te hoge prijzen verkocht.