Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·goed
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen ingoed
verbogen ingoede
partitief ingoeds

Bijvoeglijk naamwoord

ingoed

  1. buitengewoon vriendelijk en rechtschapen
    • Carina is geheel naar verwachting beeldschoon, ingoed en hoogst begaafd, maar ook al dertig jaar oud. [1]
Opmerkingen

Er bestaat geen vergrotende of overtreffende trap, maar er is wel een nog verder versterkte vorm: in- en ingoed.

Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

34 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen