in- en ingoed
- Geluid: in- en ingoed (hulp, bestand)
- IPA: /ˈɪn ɛn ˈɪŋɣut/
- in-·en in-·goed
- intensiverende afleiding van goed (bijvoeglijk naamwoord) met reduplicatie van in- (versterkend voorvoegsel)
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | in- en ingoed | - | - |
verbogen | in- en ingoede | - | - |
in- en ingoed
- uiterst goed
- Hij was in- en ingoed, te doorvoed om veel te denken; [1]
- Het woord 'in- en ingoed' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Couperus, L. (eds. H.T.M. van Vliet e.a.)Noodlot. (1990) Uitgeverij L.J. Veen, Utrecht/Antwerpen; ISBN 9026230; p. 15;geraadpleegd 2015-07-24