bijvoeglijk naamwoord
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bijvoeglijk naamwoord (hulp, bestand)
- IPA: / bɛiˈvuxləkˌnamwort / (5 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /bɛɪ̯ˌvuχlək ˈnamʋo̞rt/
- (Vlaanderen, Brabant): /bɛːˌvuxlək ˈnamβ̞oːrt/
- (Limburg): /ˌbɛɪ̯vuɣ(ə)lɪk ˈnaːmwoːrd/
Woordafbreking
- bij·voeg·lijk naam·woord
Woordherkomst en -opbouw
- leenvertaling van Latijn nomen adjectivum, op te vatten als verbinding van bijvoeglijk en naamwoord [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bijvoeglijk naamwoord | bijvoeglijke naamwoorden |
verkleinwoord | bijvoeglijk naamwoordje | bijvoeglijke naamwoordjes |
Zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord o
- (grammatica) een woordsoort die wordt gebruikt om een eigenschap of hoedanigheid van een zelfstandig naamwoord te benoemen
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
- zelfstandig naamwoord, bijvoeglijknaamwoordsvorm, stellende trap, vergrotende trap, overtreffende trap, verbogen vorm, onverbogen vorm
Vertalingen
1. een woordsoort die wordt gebruikt om een eigenschap of hoedanigheid van een zelfstandig naamwoord te benoemen
Gangbaarheid
- Het woord 'bijvoeglijk naamwoord' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.