adjectief
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ad·jec·tief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijvoeglijk naamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1576 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | adjectief | adjectieven |
verkleinwoord | adjectiefje | adjectiefjes |
Zelfstandig naamwoord
adjectief o
- (grammatica) een woordsoort die wordt gebruikt om een eigenschap of hoedanigheid van een zelfstandig naamwoord te benoemen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een woordsoort dat wordt gebruikt om een eigenschap of hoedanigheid van een zelfstandig naamwoord te benoemen
Gangbaarheid
- Het woord adjectief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "adjectief" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "adjectief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ adjectief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be