• ad·jec·tief
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijvoeglijk naamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1576 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord adjectief adjectieven
verkleinwoord adjectiefje adjectiefjes

het adjectiefo

  1. (grammatica) een woordsoort die wordt gebruikt om een eigenschap of hoedanigheid van een zelfstandig naamwoord te benoemen
89 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]