• Ad·jek·tiv
  • Afkomstig van het Latijnse werkwoord adicere
  • Duits zelfstandig-naamwoord met het voorvoegsel ad-
enkelvoud meervoud
nominatief das Adjektiv die Adjektive
genitief des Adjektivs der Adjektive
datief dem Adjektiv den Adjektiven
accusatief das Adjektiv die Adjektive

Adjektiv, o

  1. bijvoeglijk naamwoord
    «Ein Adjektiv kann folgendermaßen Verwendung finden: a) Der schnelle Läufer (attributiv); b) Der Läufer ist schnell (prädikativ); c) Der Mann läuft schnell (adverbial)»
    Een bijvoeglijk naamwoord kan op de volgende manieren gebruikt worden: a) De snelle loper (attributief); b) De loper is snel (predicatief); c) De man loopt snel (adverbiaal)