• goed·hou·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
goedhouden
hield goed
goedgehouden
klasse 7 volledig

goedhouden

  1. rustig en kalm blijven
    • Toen hij hoorde voor de derde maal te zijn gezakt voor zijn rijexamen had hij veel moeite om zich goed te houden. 
  2. zorgen dat iets (bijvoorbeeld voedsel) niet bederft