• ver·goe·den
  • afgeleid van goed met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vergoeden
vergoedde
vergoed
zwak -d volledig

vergoeden

  1. ditransitief iemand iets ~: aan iemand compensatie verlenen voor gemaakte kosten of geleden schade
    • Hij kreeg die schade niet vergoed door de verzekering, omdat hij er zelf debet aan was. 
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be