Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·pen·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
compenseren
compenseerde
gecompenseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

compenseren

  1. overgankelijk iets goed (proberen te) maken, terug in balans brengen
    • De oude fietser wist zijn verminderde snelheid te compenseren door langer door te fietsen. 
    • Een korte sluitertijd kun je compenseren met een groter diafragma of een lichtgevoeliger film. 
     Daardoor is ze volgens de rechter inderdaad "op het verkeerde been gezet", maar het algemeen belang weegt zwaarder. Daarbij speelt mee dat de gemeente heeft toegezegd dat ze financieel gecompenseerd zal worden.[4]
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen