Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ef·fe·nen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘schikken, betalen’ voor het eerst aangetroffen in 1291 [1]
  • afgeleid van effenen met het voorvoegsel ver- [2]

Werkwoord

vereffenen [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vereffenen
vereffende
vereffend
zwak -d volledig
  1. het betalen van rekeningen en schulden
    • Hij vereffende zijn schulden altijd zo snel als maar mogelijk was. 
  2. oplossen
    • Na een goed gesprek hadden zijn hun conflict vereffend.  
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen