zaadgoed

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  zaadgoed    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• zaad·goed

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  zaad zn  en  goed zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	zaadgoed	zaadgoederen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het zaadgoed o

1. zaden die men kan gebruiken voor het telen van cultuurgewassen

   ▸ De auteurs zijn respectievelijk hoogleraar biologische plantenveredeling aan Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR) en voorzitter van Stichting Zaadgoed.

   ▸ De branche heeft de steun van de staatssecretaris aangegrepen om harder actie te voeren. Er zijn 50.000 zakjes met zaadgoed gemaakt. "We roepen mensen op om de zakjes te kopen en die in de vriezer te leggen. Het is een symbolische actie om aan te geven dat wij met z'n allen voor de natuurlijke eigenschappen in de natuur zijn. Wij bewaken de zaden op deze manier. Ze kunnen lang worden bewaard." In de zakjes zitten zaadjes voor tomaten, broccoli, paprika, courgette en maïs.

   ▸ De LTO somde een rijtje gewassen op dat niet goed tegen zout kan: zaadgoed, pootaardappelen, bollen, groenten en sierbloemen. Juist deze teelten brengen veel geld in het laatje door export: jaarlijks 84 miljard euro.

Synoniemen

• zaaizaad

Verwante begrippen

• pootgoed

Gangbaarheid

• Het woord 'zaadgoed' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zaadgoed" herkend door:

65 %	van de Nederlanders;
67 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.