goedgeluimd
- Geluid: goedgeluimd (hulp, bestand)
- IPA:
- (Nederland): /ˌxutxəˈlœʏmt/ (predicatief), /ˈxutxəˌlœʏmt/ (attributief)
- (Vlaanderen): /ˌɣutxəˈlœʏmt/ (predicatief), /ˈxutxəˌlœʏmt/ (attributief)
- goed·ge·luimd
- samenstelling van goed bn en geluimd bn
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | goedgeluimd | goedgeluimder | goedgeluimdst |
verbogen | goedgeluimde | goedgeluimdere | goedgeluimdste |
partitief | goedgeluimds | goedgeluimders | - |
goedgeluimd
- in een toestand van vrolijkheid verkerend
- Wat is Jan vandaag goedgeluimd! Is hij soms verliefd?
- goedgehumeurd, goedgemutst, goedgezind (België), opgewekt, opgeruimd, vrolijk
- slechtgehumeurd, slechtgeluimd, slechtgezind (België)
1. in een toestand van vrolijkheid verkerend.
- Het woord goedgeluimd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "goedgeluimd" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be