• vro·lijk
  • In de betekenis van ‘blij’ voor het eerst aangetroffen in 1200 [1] [2]
Indo-Europees: *prouo
  • Afkomstig van:
Middelnederlands: vrolik, vrölik
Oudnederlands: frōlīko
Germaans: *frawa-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vrolijk vrolijker vrolijkst
verbogen vrolijke vrolijkere vrolijkste
partitief vrolijks vrolijkers -

vrolijk

  1. in goede stemming
    • Ze is gelukkig vaak vrolijk. 
     In de jaren vijftig en zestig was de Nationale 7 ook de vrolijkste weg van Frankrijk, de route des vacances voor miljoenen Fransen die voor het eerst op vakantie naar het Zuiden konden.[3]
     ‘How can I help you sir? Today’s special is the Caesar salad,’ zei een vrolijke jonge vrouw die niet helemaal in haar uniform paste.[4]


vrolijk

  1. in goede stemming
     Het is nooit te laat om aan jezelf te werken en het blijft altijd een keuze of je knorrig of vrolijk door het leven wilt gaan.[4]

vrolijk

  1. in goede stemming
    • Hij lachte vrolijk. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. "vrolijk" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. vrolijk op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  4. 4,0 4,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be