• goed·wil·lend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen goedwillend goedwillender goedwillendst
verbogen goedwillende goedwillendere goedwillendste
partitief goedwillends goedwillenders -

goedwillend

  1. met een positieve houding, met de intentie behulpzaam te zijn
     In commentaren wordt wel gewezen op dit leidmotief: hoe een in principe goedwillend persoon verblind kan raken en met oprechte bedoelingen toch een verkeerde keuze kan maken.[2]
     Kindleberger, een beminnelijk en goedwillend man, wilde niet inzien dat de wereld een redder nooit dankbaar is.[3]
     Een kenmerk van beschaving, vind ik, om ook goedwillend tegenover vreemdelingen te staan.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Bob Hoogenboom
    “Wat de Nationale Politie en ‘the Bridge on the river Kwai’ gemeen hebben” (16 maart 2017) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Harold James
    “De wereld is China niet dankbaar genoeg” (7 september 2010) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Ronald Olsthoorn
    “Spinvis: deuren niet dichthouden” (10 mei 2007) op nrc.nl