• bo·na

bonă

  1. nominatief onzijdig meervoud van bonum
  2. accusatief onzijdig meervoud van bonum
  3. vocatief onzijdig meervoud van bonum

bonă

  1. nominatief vrouwelijk enkelvoud van bonus
  2. vocatief vrouwelijk enkelvoud van bonus
  3. nominatief onzijdig meervoud van bonus
  4. accusatief onzijdig meervoud van bonus
  5. vocatief onzijdig meervoud van bonus

bonā

  1. ablatief vrouwelijk enkelvoud van bonus