Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·sump·tie·goed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord consumptiegoed consumptiegoederen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het consumptiegoedo

  1. (economie) tastbaar goed dat geproduceerd wordt om vervolgens door de consument, om haar noodzaak aan dit goed te bevredigen, geconsumeerd te worden
    • Maar vrij plotseling is, in het bijzonder over de mogelijkheid van adoptie, hoogoplopend debat ontstaan. Was een jaar geleden volgens opiniepeilingen nog zo’n tweederde van de Fransen vóór het homohuwelijk, nu is dat nog maar iets meer dan de helft. Dat debat beperkt zich niet tot de media. Henri moet in het progressieve tiende arrondissement van Parijs praten als brugman als twee hipsters gepikeerd hun pamflet teruggeven. „Ik sta hier in het belang van het kind, ik verdedig kinderen die geen stem hebben”, probeert hij. „Ieder kind heeft recht op een vader en een moeder. Een kind wordt uit liefde tussen man en vrouw geboren en mag nooit een consumptiegoed worden!”[1] 
    • Kunst als consumptiegoed, vooruit, die praktijk is allang een feit, en niet per se altijd even afschuwwekkend. Kunst als lifestyle is altijd nog beter dan helemaal geen kunst. Maar hier is de lifestyle leidend en past de kunst zich aan. [2]  
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC Peter Vermaas 12 januari 2013
  2. NRC Herien Wensink 15 februari 2016