prima
- pri·ma
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘eerste, fijnste’ voor het eerst aangetroffen in 1868 [1]
- Afgeleid van het Italiaanse woord prima, de vrouwelijke vorm van primo ("eerste"), hetgeen is afgeleid van het Latijnse primus. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | prima | prima's |
verkleinwoord | primaatje | primaatjes |
- (handel) eerste wissel
stellend | |
---|---|
onverbogen | prima |
verbogen |
prima
- uitstekend, eerste (als in: eerste klasse)
- Dat is een prima wijntje.
prima
- goed
- ▸ Wij vonden 25 kilometer per dag al prima, terwijl jullie nu ruim 40 kilometer per dag doorjakkeren. Neem toch de tijd, zoiets maak je maar een keer in je leven mee. Het heeft me nooit losgelaten na al die jaren.’[4]
- Het woord prima staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "prima" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "prima" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ prima op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- pri·ma
prima v
- vrouwelijke vorm van primo
- IPA: /primɐ/ (Etsbergs)
- Afkomstig uit het Latijn.
prima
enkelvoud | meervoud |
---|---|
prima | primas |
prima v
- pri·ma
enkelvoud | meervoud |
---|---|
prima | primas |
prima v