Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Primo
  • pri·mo
  • Leenwoord uit het Latijn of Italiaans, in de betekenis van ‘bijwoord van tijd: op de eerste dag van de maand’ voor het eerst aangetroffen in 1324 [1]
  • [1] van Latijn primo (bijwoord) [2]
  • [2] verkorting van Latijn primo die, ablatief van 'primus dies', dus: "op de eerste dag" [3][4]

primo

  1. ten eerste
  2. op de eerste dag van de maand
60 %van de Nederlanders;
80 %van de Vlamingen.[5]

primo

  1. datief mannelijk enkelvoud van primus
  2. datief onzijdig enkelvoud van primus
  3. ablatief mannelijk enkelvoud van primus
  4. ablatief onzijdig enkelvoud van primus
  • pri·mo
enkelvoud meervoud
primo primos

primo m

  1. (familie) neef