neef
- neef
- erfwoord Van Oudnederlands neueke/nevekin, Proto-Germaans *nebōn-.[1]
- In de betekenis van ‘zoon van broer, zus, oom of tante’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240. [2]
- Middelnederlands: neue 'neef, mannelijke bloedverwant' (1240), neve (1275), neef 'mannelijke bloedverwant' (1458)
- Oudnederlands: Neueke, nevekin (met verkleinsuffix -ke, -kin)
- Germaans: *nefan-/ *nebōn-
- Indo-Europees: *népōt, genitief *nptós
- Verwant in Germaans:
- West: Engels nephew 'neef, oomzegger', (Angelsaksisch: nefa 'neef, kleinzoon, stiefzoon'), Duits: Neffe, (Oudhoogduits: nefo, nevo), Oudfries: neva, newa, niau(w)a, nowa 'familielid'
- Noord: Noors: nevø 'neef, oomzegger' (Oudnoords: nefi 'familielid')
- Verwant in Romaans:
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | neef | neven |
verkleinwoord | neefje | neefjes |
- Het woord neef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "neef" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- 1 2 neef op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "neef" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be