• ach·ter·neef
enkelvoud meervoud
naamwoord achterneef achterneven
verkleinwoord achterneefje achterneefjes

de achterneefm

  1. (familie) de zoon van een neef, nicht, oudoom of oudtante
    • Pieter is mijn achterneef. 
     Het gezicht van een vergeten achterneef of kennis van een verre vriend.[2]
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]