• oud·tan·te
enkelvoud meervoud
naamwoord oudtante oudtantes
verkleinwoord oudtantetje oudtantetjes

de oudtantev

  1. (familie) tante van een ouder, zus van een grootouder
    • Een oudtante van mij is laatst toch nog gaan reizen. 
97 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]