• tan·te
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘(schoon)zuster van vader of moeder’ voor het eerst aangetroffen in 1782 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tante tantes
verkleinwoord tantetje tantetjes
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]