amma
amma
- (familie), (palindroom) moeder
- am·ma
- Bijvoeglijk gebruik van het voltooid deelwoord van het Noorse werkwoord amme
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | amma | ||
o enkelvoud | amma | |||
meervoud | amma | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
amma |
amma
amma
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van amme
amma
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van amme
amma
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van amme
amma
- nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van amme
- am·ma
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | amma | ||
o enkelvoud | amma | |||
meervoud | amma | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
amma |
amma
amma
- onbepaalde wijs, tweede vorm naast amme, zie aldaar
amma
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van amma
amma
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van amma
amma
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van amma
amma
- gebiedende wijs van amma
amma
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van amme
amma
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van amme
amma
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van amme
amma
- gebiedende wijs van amme
amma
- nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van amme
amma
- (onbepaalde vrouwelijke vorm nominatief enkelvoud van amme)
- ↑ Taalhervorming 2012:
Ny rettskriving for 2000-talet (in het Nynorsk; geraadpleegd 2019-07-18)
3.1.4 Eintalsbøying av svake hokjønnsord
amma
- (familie), (palindroom) tante (zus van de vader)
- Cyrillische transcriptie: амма.