amma

  1. (familie), (palindroom) moeder


  • am·ma
  • Bijvoeglijk gebruik van het voltooid deelwoord van het Noorse werkwoord amme
Naar frequentie zeldzaam
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud amma
o enkelvoud amma
meervoud amma
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
amma

amma

  1. (palindroom) gezoogd

amma

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van amme

amma

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van amme

amma

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van amme

amma

  1. nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van amme


  • am·ma
  • Bijvoeglijk gebruik van het voltooid deelwoord van de Nynorske werkwoorden amma en amme
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud amma
o enkelvoud amma
meervoud amma
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
amma

amma

  1. (palindroom) gezoogd

amma

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast amme, zie aldaar

amma

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van amma

amma

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van amma

amma

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van amma

amma

  1. gebiedende wijs van amma

amma

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van amme

amma

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van amme

amma

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van amme

amma

  1. gebiedende wijs van amme

amma

  1. nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van amme

amma

  1. verouderde spelling of vorm van amme tot 2012 [1]
(onbepaalde vrouwelijke vorm nominatief enkelvoud van amme)
  1. Taalhervorming 2012:
    Ny rettskriving for 2000-talet (in het Nynorsk; geraadpleegd 2019-07-18)
    3.1.4 Eintalsbøying av svake hokjønnsord


amma

  1. (familie), (palindroom) tante (zus van de vader)