Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groot·tan·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord groottante groottantes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de groottantev

  1. de zus van een grootouder; de echtgenote van een broer van een grootouder
    • Bijna 33 jaar na de gewelddadige dood van een vierjarige jongen in de Vogezen komt er een verrassende wending in het onderzoek naar deze zaak. De procureur van Dijon, Jean-Jacques Bosc, bevestigde vrijdag in de Franse stad mee dat de groottante en grootoom van Grégory in voorlopige hechtenis werden genomen. [2] 
    • Zijn huis, te oordelen aan de ingemaakte kast achter zijn rug en de vele deuren een oude boerenwoonst, doet me denken aan de woning van een groottante. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen