oom
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- oom
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘broer van vader of moeder’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oom | ooms |
verkleinwoord | oompje | oompjes |
Zelfstandig naamwoord
oom m
- (familie) broer of zwager van iemands vader of moeder
Synoniemen
- (Vlaams) nonkel
Overerving en ontlening
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. broer of zwager van iemands vader of moeder
|
|
Gangbaarheid
- Het woord oom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "oom" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "oom" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ oom op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Alexanders geesten (1200) in: ed. Johannes FranckAlexanders geesten (1882), J.B. Wolters, Groningen, p. 133.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Uitspraak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oom | ooms |
Zelfstandig naamwoord
oom
Wolof
Zelfstandig naamwoord
oom
Yucateeks
Zelfstandig naamwoord
oom