primus
- pri·mus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | primus | primussen |
verkleinwoord | - | - |
de primus m
- iemand die de eerste plaats in een rangschikking van personen inneemt
- Ik werd onwel in het Concertgebouw, gelukkig in de Kleine Zaal. Bij de strijkkwartetten zaten wij altijd nogal vooraan in de zaal. De primus zag wat er gebeurde. Hij hield op met spelen en vroeg of er een dokter in de zaal was, terwijl hij met zijn strijkstok naar mij wees. [3]
- beste leerling in een klas of van een leerjaar
- Een jongen die de klas op stelten zette en het risico nam om een uur of langer op zijn knieën te moeten zitten, werd door zijn klasgenoten eerder bewonderd dan veracht; méér bewonderd in elk geval dan de figuren die iedere maand een primusplaat haalden voor gedrag (primus betekent ‘de eerste’). ‘Dat vonden wij maar saaie en flauwe kerels,’ zegt J.J.A. Aalders (…). [4]
- Waar had Micheels zijn kennis van het correcte Nederlands vandaan? Eenvoudig genoeg: hij was afkomstig van Maastricht, waar hij lager en middelbaar onderwijs genoot. Aan het atheneum aldaar was hij primus in alle vakken, behalve in de wiskunde. [5]
- (religie) (protestant) persoon die als eerste is aangewezen om een bepaalde functie te vervullen (in tegenstelling tot zijn plaatsvervanger)
- (…) terwijl hij bij koninkl. besluit van den 28sten Mei 1816, benoemd werd tot secundus van Ds. C. van Leeuw, die als primus zou verschijnen op de 1ste synodale vergadering der Herv. kerk. [6]
- kook toestel waarin petroleum gasvormig wordt verbrand
- (…) Juutje Grijsaard die verdween naar een onderduikadres, maar enkele jaren na de oorlog tijdens een kampeervakantie in de Ardennen een ontploffende primus in haar gezicht kreeg en maanden lang de ene huidtransplantatie na de andere moest ondergaan voor ze eindelijk mocht sterven (…) [7]
- [2] primusbrander
- [1.2] secundus
- [2] primuslamp
- Het woord primus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "primus" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ primus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Blauwhof, J."Een sterfgeval" in: Hollands Maandblad. 752 jrg. 53 nr. 5 (2011) Nieuw Amsterdam, Amsterdam; p. 18; geraadpleegd 2018-06-19
- ↑ Perry, J.Jongens op kostschool. (1991) A.W. Bruna, Utrecht; ISBN 90 229 7913 X; p. 107; geraadpleegd 2018-06-19
- ↑ Pauwels, J.L."Willem de Vreese als taalzuiveraar" in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). nr. 3 (1968) Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent; p. 299; geraadpleegd 2018-06-19
- ↑ Visscher, H. & L.A. van LangeraadBiographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1. (1907) Kemink & Zoon, Utrecht; p. 421; geraadpleegd 2018-06-19
- ↑ Pos, S."De dooddoeners" in: Hollands Maandblad. 236 jrg. 9 nr. 1 (mei 1967) Stichting Hollands Weekblad, Den Haag; p. 20; geraadpleegd 2018-06-19
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Rangtelwoord (lat) | ||||
---|---|---|---|---|
0 | ||||
1 | 11 | 10 | 100 | 103 |
2 2 |
12 | 20 | 200 | 106 |
3 | 13 | 30 | 300 | 109 |
4 | 14 | 40 | 400 | 1012 |
5 | 15 | 50 | 500 | 1015 |
6 | 16 | 60 | 600 | 1018 |
7 | 17 | 70 | 700 | 1021 |
8 | 18 | 80 | 800 | 1024 |
9 | 19 | 90 | 900 | 1027 |
prīmus
enkelvoud | meervoud | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | |
nominatief | prīmus | prīma | prīmum | prīmī | prīmae | prīma |
genitief | prīmī | prīmae | prīmī | prīmōrum | prīmārum | prīmōrum |
datief | prīmō | prīmae | prīmō | prīmīs | prīmīs | prīmīs |
accusatief | prīmum | prīmam | prīmum | prīmōs | prīmās | prīma |
ablatief | prīmō | prīmā | prīmō | prīmīs | prīmīs | prīmīs |
vocatief | prīme | prīma | prīmum | prīmī | prīmae | prīma |
Vergrotende trap (comparatief) (nom. m. enk.): prīmior | ||||||
Overtreffende trap (superlatief) (nom. m. enk.): prīmissimus |