• on·der·goed
enkelvoud meervoud
naamwoord ondergoed -
verkleinwoord ondergoedje ondergoedjes

het ondergoedo

  1. (kleding) kleding die direct op het lichaam gedragen wordt, doorgaans nog onder andere kleding
    • Hij stond zich in zijn ondergoed af te vragen welk pak hij vandaag aan moest trekken. 
  2. (landbouw) de bladeren van de tabaksplant vlak boven de grond of net daarboven, die een tabak van mindere kwaliteit opleveren
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be