Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: ais

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aïs
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘met een halve toon verhoogde a’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1890 [1] [2]
  • a met het achtervoegsel -is
enkelvoud meervoud
naamwoord aïs aïssen
verkleinwoord aïsje aïsjes

Zelfstandig naamwoord

de aïsv / m

  1. (muziek) een halve toon verhoogde toon "a"
    • De toon “aïs” klinkt in de getempereerde stemming gelijk aan de toon “bes”. 
  2. (muziek) de grondtoon (tonica) van de “aïs-mineurtoonladder”, tevens een korte aanduiding van die toonladder
    • Op de notenbalk van een fluitsonate in aïs, staan zeven kruisen als voortekens. 
  3. (muziek) de grondtoon van het “aïs-mineurakkoord”, de kleine drieklank op de eerste trap (tonica-akkoord) van de kleinetertstoonladder op die toon
    • De drie tonen van het aïs-mineurakkoord (symbool: A#m) in grondligging, zijn: aïs - cis - eis. 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Anagrammen
Vertalingen

Gangbaarheid

10 % van de Nederlanders;
7 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen