gis
- gis
- (muziek) een halve toon verhoogde toon "g"
- De toon “gis” klinkt in de getempereerde stemming gelijk aan de toon “as”.
- (muziek) de grondtoon (tonica) van de “gis-mineurtoonladder”, tevens een korte aanduiding van die toonladder
- Op de notenbalk van een vioolsonate in gis, staan vijf kruisen als voortekens.
- (muziek) de grondtoon van het “gis-mineurakkoord”, de kleine drieklank op de eerste trap (tonica-akkoord) van de kleinetertstoonladder op die toon
- De drie tonen van het gis-mineurakkoord (symbool: G#m) in grondligging, zijn: gis - b - dis.
- [1] ges
- [2] Gis, Gis-groot, Gis-majeur, Gis-grotetertstoonladder
- [3] Gis, Gis-groot, Gis-majeurakkoord
2. gis-kleinetertstoonladder
- Het woord gis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gis" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "gis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- gis
gis o
- (muziek) de toon ”gis”
- (muziek) gis: korte aanduiding van de toonaard “gis-mineur”
- «Eine Sonate in gis.»
- Een sonate in gis kleine terts.
- «Eine Sonate in gis.»
- [2] Gis, Gis-Dur, Gis-Dur-Tonleiter