naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
gisten gistend
gisting gegist


  • gis·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gisten
gistte
gegist
zwak -t volledig

gisten

  1. ergatief een proces van fermentatie ondergaan
    • Als het druivensap gegist is, ontstaat er wijn. 
  2. overgankelijk een proces van fermentatie doen ondergaan
    • De vino frizzante wordt gegist in ijzeren tanks en de spumante wordt na gisting in de tanks nog aanvullend gegist in de fles. 
vervoeging van
gissen

gisten

  1. meervoud verleden tijd van gissen
    • Wij gisten. 
    • Jullie gisten. 
    • Zij gisten. 

de gistenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gist
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be