gisten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van gisten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gisten | te gisten | ||||||||
toekomend | zullen gisten | te zullen gisten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] gegist | te hebben[1]/zijn[2] gegist | ||||||||
toekomend | gegist zullen hebben[1]/zijn[2] | gegist te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
gistend | gegist | ev. gist |
mv. verouderd gist |
giste | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | gist | gist | gist | gist | gist | gisten | gisten | gisten | |||
verleden (o.v.t.) | gistte | gistte | gistte | gistte | gistte | gistten | gistten | gistten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gisten | zult/zal gisten | zult/zal gisten | zult gisten | zal gisten | zullen gisten | zullen gisten | zullen gisten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gisten | zou gisten | zou(dt) gisten | zoudt gisten | zou gisten | zouden gisten | zouden gisten | zouden gisten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm gegist worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gegist | er is gegist | |||||||||
verleden | er werd gegist | er was gegist | |||||||||
toekomend | er zal gegist worden | er zal gegist zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gegist worden | er zou gegist zijn | |||||||||
lijdende vorm gegist worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gegist worden | gegist te worden | ||||||||
toekomend | gegist zullen worden | gegist te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gegist zijn | gegist te zijn | ||||||||
toekomend | gegist zullen zijn | gegist te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gegist | wordt gegist | wordt gegist | wordt gegist | wordt gegist | worden gegist | worden gegist | worden gegist | |||
verleden (o.v.t.) | werd gegist | werd gegist | werd gegist | werdt gegist | werd gegist | werden gegist | werden gegist | werden gegist | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gegist worden | zult gegist worden | zult gegist worden | zult gegist worden | zal gegist worden | zullen gegist worden | zullen gegist worden | zullen gegist worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gegist worden | zou gegist worden | zou/zoudt gegist worden | zoudt gegist worden | zou gegist worden | zouden gegist worden | zouden gegist worden | zouden gegist worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gegist | bent gegist | bent/is gegist | zijt gegist | is gegist | zijn gegist | zijn gegist | zijn gegist | |||
verleden (v.v.t.) | was gegist | was gegist | was gegist | waart gegist | was gegist | waren gegist | waren gegist | waren gegist | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gegist zijn | zult gegist zijn | zult gegist zijn | zult gegist zijn | zal gegist zijn | zullen gegist zijn | zullen gegist zijn | zullen gegist zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gegist zijn | zou gegist zijn | zou/zoudt gegist zijn | zoudt gegist zijn | zou gegist zijn | zouden gegist zijn | zouden gegist zijn | zouden gegist zijn |