• gis·te
vervoeging van
gissen

giste

  1. enkelvoud verleden tijd van gissen
    • Ik giste. 
    • Jij giste. 
    • Hij, zij, het giste. 
vervoeging van
gisten

giste

  1. aanvoegende wijs van gisten

giste

  1. verbogen vorm van de overtreffende trap van gis