gistte
- gist·te
vervoeging van |
---|
gisten |
gistte
- enkelvoud verleden tijd van gisten
- Ik gistte.
- Jij gistte.
- Hij, zij, het gistte.
- Ik gistte.
- Het woord gistte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
gisten |
gistte